Welkom op mijn blog! U vindt hier gedichten bij de Christelijke feestdagen. Deze gedichten mag u ongewijzigd met vermelding van naam of bron vrij gebruiken voor uw vieringen, kerkblad, liturgie enz. U kunt mijn blog terugvinden via http://christelijkefeestdagen.blogspot.com/ Voor het verzorgen van een lezing met voordrachten op uw vereniging kunt u contact opnemen via cobytjeert@live.nl Inmiddels is er een volledig programma voor Kerst en Pasen. met eigen geschreven gedichten en een eigen geschreven verhaal
Heeft u belangstelling voor mijn boeken, die zijn ook via dit mailadres verkrijgbaar en te leen in de bibliotheek.
In de linker kolom ziet u de links naar meerdere blogs. Veel leesplezier!

zondag 1 november 2015

Kerstverhaal 2015 "Opmerkelijke kerstboodschap", nu ook in het Fries vertaald

Na een lange autorit zien ze Zeeburg op de borden. Nog een klein stukje, dan kunnen ze de benen strekken. Nu nog een parkeerplaats zoeken. Zoals altijd is het overal vol. De auto is niet groot, soms kunnen ze ergens staan waar een grotere auto niet tussen past. Daar verderop is nog een klein plaatsje. Als de auto er met veel moeite geparkeerd is zien ze bij het uitstappen waarom dit plekje nog vrij was. Overal ligt geplet glas. Het lijkt er op dat ze er precies omheen gereden zijn, alhoewel… Nou ja, het is zoals het is, op hoop van zegen. Volgende keer eerst kijken. Ze pakken de vouwfietsen uit de auto. Nog even een beetje lucht in de banden, en na een laatste controle of ze alles bij zich hebben en de deuren afgesloten zijn fietsen ze in de richting van de Zeeburgerbrug.
Het is koud maar droog. Vanaf de brug kunnen ze de auto zien staan. Heerlijk voelt dit. Lekker vrij, je hoeft niet op een bus of tram te wachten, het enige waar je goed op letten moet is dat je niet door glas rijdt. Na een kwartiertje stevig op fietsen zijn ze in het centrum van Amsterdam. De stad is al in kerstsfeer. Gezellig. Af en toe lukt het Marja niet helemaal om bij de hoge bruggetjes op te fietsen en moet ze even afstappen, maar van de brug af gaat supersnel. Dan haalt ze Mark zo weer in. Ze zijn er bijna. Het uithangbord van het veilinggebouw is al in zicht. Het is altijd bedrijvig in dit deel van Amsterdam. De veilinghoudster staat even buiten een sigaretje te roken. Ze ziet Marja en Mark al aankomen en steekt haar hand op. Lachend kijkt ze toe hoe Mark de fietsen op slot zet bij het trapje voor het grachtenpand. Ze zijn zo langzamerhand al vaste bezoekers op de kijkdagen en meestal ook op de afhaaldagen.
Ze lopen de grote volle hal door die blinkt van de spiegels, hun eerste gang is altijd naar de toiletten om daarna op de begane grond rond te neuzen. Ze eindigen steevast op de 5e verdieping waarna ze alles wat ze opgeschreven hebben nog eens samen gaan bekijken.
Marja vindt de sfeer in dit veilinghuis altijd zo gezellig. De mensen die hier komen zijn heel divers maar hebben veelal een zelfde interesse;
de liefde voor oude doorleefde meubels met een eigen historie, oude bijzondere sieraden en kunst. Marja vindt het ook boeiend de mensen die hier komen te observeren of een praatje te maken met die gezellige Amsterdammers. Ze hebben een apart soort humor waar ze van houdt. Ook kan ze zo genieten van de mooie juwelen die in de vitrines uitgestald zijn. De aardige en charmante dames die de kijkers hun uitgekozen sieraden tonen hebben altijd wel even tijd voor een gezellig praatje tussendoor.
Mark gaat helemaal op in de kunst, zijn groeiende hobby. Ook hij geniet ervan een praatje te maken en ondertussen steeds meer kennis te vergaren.

Op de eerste verdieping ziet Marja iets bijzonders. Het is niet zozeer de antieke kerststal die haar aandacht trekt maar veel meer de vrouw die er op haar hurken voor zit en er zo gefascineerd naar kijkt. Marja gaat op een “Lodewijk de veertiende” bankje zitten, kijkt op haar mobiel in de catalogus en observeert ondertussen de vrouw. De vrouw heeft één van de beeldjes in de hand en keert het om en om. Dan zet ze het neer en bestudeert een ander beeldje. Blijkbaar begint de hurkhouding haar te vermoeien, ze kijkt om zich heen naar een zitplaats en vraagt of ze even naast Marja mag zitten.
Ze heeft het beeldje nog in de hand. Het is Jozef. Zonder op te kijken zegt ze tegen Marja: “Ik heb vroeger bij een domineesgezin gewerkt en daar hadden ze precies zo’n kerststal. Ik mocht het altijd op de zaterdag voor de eerste adventszondag uitstallen in de grote erker. De wijzen moesten op de oostkant staan met hun gezicht naar het zuiden gericht, de stal wilde mevrouw op het westen. Op de zuidkant mocht ik de herders zetten en Jozef en Maria een stukje verderop, ook op de zuidkant.
Tussen Jozef en Maria in moest ik een waxinelichtjeshouder van knijpers met daar binnenin een brandend waxinelichtje zetten. Dat was een vuur waarbij zij zich konden warmen op de lange weg naar Bethlehem. Eén van de kinderen had de houder op de zondagsschool gemaakt van doorleefde houten wasknijpers. De knijpers waren schots en scheef om een gekleid bakje geplakt maar juist dat gaf een prachtig effect. In de stal stond een lege kribbe. Die werd door mevrouw zelf gevuld in de kerstnacht. Als op kerstmorgen de kinderen in de kamer kwamen lag het kindje Jezus als pasgeborene in de kribbe en waren Jozef en Maria in de stal ondergebracht. Ook de herders en de wijzen hadden de stal bereikt en het licht tussen de wasknijpers door scheen op het gezichtje van het kindje. Op de tweede kerstdag liet mevrouw de herders en de wijzen teruglopen in de erker. Dat moest ik zo laten staan tot na nieuwjaar. Mevrouw wilde geen kerstboom maar op een hoge bloemtafel in de erker mocht ik de adventskaarsenstander plaatsen. Daar deed mevrouw de stearinevrije kaarsen in, die walmen niet, en elke adventszondag stak ze een kaars meer aan. Aan het plafond in de erker hing een houten adventsster. U moet weten, alle kinderen uit de straat bleven in december voor de erker staan en keken naar het prachtige tafereel. Zodra het donker werd brandde het waxinelichtje. Er waren kinderen bij die niet met geloof waren opgevoed maar die door de kerstboodschap in de erker van het domineesgezin iets meekregen van de geboorte van Jezus.
En laat ik nu hier de kerststal van de dominee tegenkomen die ik elk jaar rond deze tijd in hun erker mocht uitstallen.
En weet u wat nog het meest bijzondere is, ik ben zelf pas verhuisd naar Amsterdam, naar een huis met een grote erker en toen ik hier vanmorgen langsliep en zag dat het kijkdag was, ben ik zomaar naar binnen gelopen. Ik was hier nooit eerder binnen geweest. Bent u gelovig mevrouw? Weet u, ik was niet gelovig maar wilt u wel geloven dat het me raakte als ik na mijn vrije kerstweekend die erker van dat domineesgezin zag met dat kindje in die kribbe met dat licht erop? Ik ben steeds vaker naar de kerstvieringen gegaan maar toen ik verhuisde omdat ik de man van mijn leven had leren kennen en ik mijn dienst bij de dominee op moest zeggen is dat verwaterd.
En vandaag, ik ben weer alleen, mijn man is twee jaar geleden aan een hartaanval overleden, loop ik hier op een kijkdag tegen deze kerststal aan. Zeg nou zelf mevrouw, dat kan toch geen toeval zijn?
Kunt u mij vertellen hoe dat bieden hier werkt? Ik heb er geen biet verstand van maar ik wil dit heel graag hebben. Kan me niet schelen wat het kost maar ik wil dit jaar nog deze kerststal in mijn erker zetten zoals ik dat jaren heb gedaan. Ik ga de boodschap van de dominee aan alle mensen in mijn straat doorgeven. Ik ga hun draad weer oppakken, ik ga hier in Amsterdam een nieuw bestaan opbouwen en deze kerststal is daarvan een begin.”

Mark en Marja rijden met hun aanhangwagen dwars door het prachtig in kerstsfeer verlichte Amsterdam op weg naar het veilinghuis. Marja denkt aan de vrouw die ze op de kijkdag heeft ontmoet. Ze heeft voor haar geboden op de kerststal via de computer. Ze heeft het voor haar kunnen bemachtigen. Straks zullen ze elkaar weer zien. Wat was ze blij toen Marja haar belde dat het was gelukt en dat ze het op de afhaaldag aan haar zouden kunnen geven. In Marja’s handtas zit een cadeautje. Ze heeft het met zoveel vreugde gemaakt, alsof ze zelf weer een kind van de zondagsschool was. Onder de carport hadden nog zoveel halve verweerde knijpers gelegen, ze had haar best gedaan ze schots en scheef op het bakje te plakken.
Als er nu maar een beetje ruimte is om auto en aanhanger neer te zetten. Dat is elke keer weer een crime hier voor de deur.
Ze hadden bij Lelystad in de file gestaan. Om half acht waren ze al uit Groningen vertrokken want de kast moest voor één uur opgehaald worden en ook nog ingeladen en je weet nooit wat je onderweg tegenkomt. Ze hadden best peentjes gezweet naarmate de tijd verstreek en de file maar niet wilde oplossen. Ze prijst de nieuwe tijd met de mobiele telefoon waarmee ze het veilinghuis kon bereiken. Gelukkig zijn ze toch nog aardig op tijd. Na wat passen en meten vinden ze een plek en terwijl Mark met de hulptroepen de kast in de aanhangwagen probeert te krijgen ziet Marja de vrouw. Samen staan ze even later de boel in te pakken zodat het niet kan breken op weg naar huis. Bij het afscheid geeft Marja haar cadeautje en ze geniet van het stralende gezicht van de vrouw. Als de kerststal in haar erker de zelfde uitwerking heeft als het stralende gezicht van deze vrouw op Marja, zal de kerstboodschap zeker in goede aarde vallen.

Coby Poelman - Duisterwinkel

U mag dit verhaal gebruiken voor uw kerstviering. Als u het voor publicatie wilt gebruiken graag even contact opnemen via cobytjeert@live.nl  

Zie voor meer kerstverhalen mijn nieuwste boek "Granaatjes met een gouden slot", uitgegeven bij Noordboek/Friese pers. De 4e druk verschijnt begin november 2015 en is in iedere boekhandel verkrijgbaar.











Nuveraardich Krystboadskip

Nei in lange autorit sjogge se ‘Zeeburg’ op de buorden stean. Noch in lyts eintsje, dan kinne de fuotten efkes langút. No noch in parkearplakje fine. Alles liket beset. Se ha net sa’n grutte auto en soms kin dy earne tusken drukt wurde. Fierderop is noch in lyts plakje. Mei wat muoite passet ‘er der tusken, mar no sjogge se wêrom’t dit plakje noch net beset wie; oeral leit glês. It liket wol oft elkenien der omhinne riden is, no ja… hy stiet der al… op ‘hoop van zegen’. In oare kear mar better om jin hinne sjen. De vouw-fytsen wurde út ‘e auto helle. Noch wat lucht yn ‘e bannen, en nei in lêste kontrôle oft alles mei is wat mei moat de doarren yn ’t slot en op nei de Zeeburgerbrêge.
It is kâld mar droech. Fan de brêge ôf kinne jo de auto stean sjen. Hearlik fielt dit… lekker frij, want jo hoege net op ‘e bus of tram te wachtsjen. Allinne der om tinke datst net troch glês rydst. Nei in kertierke stevich fytsen binne se yn it sintrum fan Amsterdam. De stêd is al yn krystsfear. Gesellich. It slagget Marja net álle kearen om by de brechjes op te fytsen. Dan stapt se even ôf, mar fan ‘e brêge ôf giet it dat it slydjaget. Dan hellet se Mark samar wer yn. Se binne der hast. Se sjogge it úthingboerd fan it feilinghûs al. It is altyd drok op dit stik. De feilingjuffer stiet efkes bûten in sigaretsje te roken en sjocht Marja en Mark al oankommen. Se stekt de hân op. Se hat stille wille om it feit dat Mark, dy’t de fytsen yn ’t slot set, se út gewoante wer tsjin it stoepke fan it gebou oan set. Se binne sa njonkenlytsen al fêste besikers wurden op de saneamde ‘kijk- en afhaal dagen’.
Se rinne troch de grôtfolle grutte hal dy ’t blinkt fan de spegels. Earst mar nei it húske en dan mar wat om harren hinne sjen. Earst ûnder yn it gebou, en se slute altyd ôf op de 5e ferdjipping. Alles wat se opskreaun ha besjogge se eintsjebeslút nochris.
De sfear is hjir altyd hiel gesellich, fynt Marja. In protte ferskaat yn minsken, mar mei deselde ynteresse; de leafde foar âlde brûkte meubels, elk mei in eigen ferhaal, âlde sieraden en keunst. Marja hat der wakker nocht oan om minsken acht te slaan, mar ek wol om in praatsje te meitsjen mei dy Amsterdammers… Se ha in apart soarte fan humor wêr ’t se wol fan hâldt.
Wêr’t se ek fan genietet binne de moaie juwielen dy’t yn ‘e fitrines lizze te pronkjen. De aardige sjarmante froulju dy’t de juwielen toane ha altyd wol efkes tiid foar in noflik praatsje. Mark syn groeiende hobby is de keunst. Hy hat der aardichheid oan en meitsje in praatsje om dêr wat mear oer te witten te kommen.

Marja hat op de 1e ferdjipping wat bysûnders sjoen. It is net iens de kryststâl dy’t har oandacht hat, mar wol it frommeske dat der op har hurken foar sit en der tige yn op giet. Marja giet op in ‘Lodewijk de Veertiende’ bankje sitten, sjocht op har mobyltsje de katalogus yn en slacht ûnderwilens de frou acht. Dy hat ien fan de byldsjes oppakt en besjocht it fan alle kanten. Dan set se it wer del en docht itselde by in oarenien. Salang op hurken sitte falt net ta, dat se sjocht om har hinne oft der ek in stoel frij is. Dan freget se Marja oft se nêst har sitte mei. Se hat it byldsje noch yn ‘e hân; Joazef. Tsjin Marja seit se:”Ik ha eartiids yn in dûmny’s gesin wurke en dêr hiene se krekt sa’n kryststâl. Op de sneon foar de earste Advintssnein mocht ik ‘m altyd  útstâle yn de grutte erker; de Wizen moasten mei harren gesicht nei it suden ta, en de stâl moast nei it westen stean. De hoeders moasten oan ’e súdkant en Joazef en Marije in eintsje fierder, ek op it suden. Tusken Joazef en Marije yn stie dan in waksineljochtsje yn in bakje dat fan waskknipers makke wie. Dat wie om harren op te waarmjen op wei nei Bethlehem. Ien fan ‘e bern hie dat waksineljochthâlderke fan âlde knipers makke op skoalle; de knipers sieten wol wat bryk oan it hâlderke dat fan klaai makke wie, mar it joech in prachtich moai effekt. Earst stie der in lege krêbe yn de stal. Yn de krystnacht folde dûmny’s mefrou dy dan, sadat, as op krystmoarn de bern de keamer yn kamen dêr de lytse poppe Jezus yn de krêbe lei by Joazef en Marije yn de stâl… Ek de hoeders en de wizen wiene dêr oankommen. It ljochtsje beskynde tusken de knipers troch it berntsje.
Op twadde krystdei moasten de hoeders en wizen wer weromrinne, de erker yn, dan wiene se dus omdraaid… en dat moast dan sa stean bliuwe oant yn it nije jier.
In krystbeam woe mefrou net ha , mar ik mocht wol de advints-kearsestander delsette yn de erker. Dan die mefrou dêr stearinefrije kearsen yn, dy walmje net, en dan stuts se elke advintssnein yn kearse mear oan.
Oan ‘e souder yn de erker hong in houtene advintsstjêr. Alle bern út ’e strjitte stiene yn desimber foar de erker nei it prachtige tafreel te sjen en sa gau as it tsjuster waard baarnde it waksineljochtsje. Guon bern waarden net mei it leauwen grutbrocht, mar krigen sa dochs wat mei fan it krystboadskip fan de berte fan Jezus.
En no kom ik hjir dûmny’s kryststâl tsjin dy’t ik elk jier yn harren erker útstâle mocht. Mar witte jo wat no sa bysûnder is? Ik bin krekt hjir yn Amsterdam kommen te wenjen, yn in hûs mei in grutte erker. Doe’t ik hjir fannemoarn lâns rûn en seach dat it ‘kijkdag’ wie, bin ik der  sa yn rûn. Ik wie hjir nea earder west. Leauwe jo, mefrou? Jo moatte witte: ik leaude net, mar it die my wol wat, as ik nei myn frije krystdagen dy erker fan dat dûmny’s gesin wer seach mei dat berntsje yn ’e krêbe mei dat ljochtsje derop. Hieltyd faker gie ik nei krystfieringen, mar doe’t ik ferhuze mei myn man, en ik myn wurk by dit gesin opsizze moast, bleau it derby.
En no hjoed, -ik bin wer allinne, want myn man is twa jier lyn oan in hertoanfal stoarn- rin ik hjir tsjin dizze kryststâl oan! Dat is gjin tafal, wol?
Witte jo ek hoe’t dat bieden wurket? Ik snap der neat fan mar ik wol dizze kryststâl graach ha. Wat er kostet makket my neat út. Ik wol aanst mei de kryst graach dizze stal yn de erker delsette, krekt as jierren werom by dûmny-en-dy. Ik sil it ‘boadskip’ fan dûmny oan eltsenien trochjaan. Ik wol de tried wer oppakke en hjir yn Amsterdam in nij bestean opbouwe. Dizze kryststâl is it begjin”.

Mark en Marja ride no dwerstroch Amsterdam yn krystsfear, op wei nei it feilinghûs. Marja tinkt nochris oan dy frou dy’t se op ‘kijkdag’ moete hat. Mei de kompjûter hie se bean op de kryststâl en dy yn hannen krigen.
Aanst sjogge se inoar wer. Wat wie dy frou bliid doe’t Marja har skille dat it slagge wie! Op de ‘afhaaldag’ soene se him bringe en Marja hat ek noch in presintsje meinommen. Sels makke, krekt as siet se noch op sneinsskoalle. Der hiene in protte âlde knipers ûnder it ôfdak lein en dy hie se in bytsje hastich om in bakje hinne plakt.
As der no mar in parkearplakje frij is foar harren auto mei oanhingkarre. Dat is altyd wer ôfwachtsjen. By Lelystêd hiene se yn ‘e file stien. Om healwei achten wiene se al út Grins weiriden want harren kast moast foar ien oere ophelle wurde en ynladen. Jo witte nea wat jo ûnderweis noch tsjinkomme, no? It baarnde harren yn dêr yn dy file. Gelokkich koene se mei harren mobyltsje it feilinghûs op ’e hichte stelle dat se in beletsje hiene. Mar se binne noch op ‘e tiid. Nei wat sykjen fine se in parkearplak dat grut genôch is. De kast komt mei wat help yn ’e karre. Dan sjocht Marja de frou. Tegearre pakke se de kryststâl yn om’t de boel net brekke moat ûnderweis. By it ôfskied nimmen jout se de frou har presintsje. Marja genietet fan it gesicht fan de frou. No, as de kryststâl yn de erker aanst it selde effekt hat as it gesicht fan dy frou op Marja, dan komt it mei it ‘krystboadskip’ wol goed…
 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten